Door het leven omarmd

“Hoe gaat het met je, Dante?”, vroeg hij mij op een zondagochtend. Ik draaide mij om en keek hem aan. We stonden samen aan een tafel. Hij met een kan vol koffie, ik met een kopje waar nog wel wat koffie bijgeschonken kon worden.

Ik viel stil toen ik hem hoorde en zag en begreep wat hij mij zojuist had gevraagd. Hoe kon ik deze man, die niet lang geleden daarvoor zijn zoon had verloren, vertellen dat ik mij dichterbij de dood voelde dan het leven? Ik slikte, keek naar beneden en vroeg hem: “Ik weet niet wat je kunt hebben?”.

“Ik vraag hoe het met je gaat”, zei hij, terwijl hij oogcontact probeerde te maken en zijn kan koffie op de tafel neerzette nadat hij mijn kopje had gevuld.

Met zijn armen leunde hij iets op de tafel en boog zich naar mij toe. Ik voelde mij in die tijd nergens mee verbonden. Niet met de ander naast mij, niet met mijzelf, niet met het leven en eigenlijk niet eens met de dood. In mij groeide de overtuiging dat ik niet bestond en mijn afwezigheid niet eens leegte achter zou laten. Ik was óók in de war geraakt van wat ik had gezien bij deze vader. Hoe hij rouwde om zijn kind. En had mij een aantal keer de vraag gesteld: zou een ander zo rouwen om mij?

Hij luisterde aandachtig, soms met een kleine glimlach op zijn gezicht, met een bevestigend gehum of zichtbaar geroerd door de tranen in zijn ogen. Terwijl hij mij bleef aankijken liep hij naar mij toe. Pakte mij bij mijn schouders en zei: “Ik kan het allebei niet pap.” Het waren de laatste woorden die deze vader van zijn zoon had gelezen.

Ik voelde hoe vanuit mijn tenen tranen kwamen, probeerde mij bij elkaar te houden. Het was niet mijn positie om verdriet te laten zien bij deze rouwende man. Mijn adem stokte, mijn lichaam spande alles aan. Maar hij sloeg zijn armen stevig om mij heen en zei: ‘Huil maar, ik kan het hebben.’

Zijn beschuttende armen voelden voor mij als 'een welkom' door het leven. Het leven had ‘ja’ tegen mij gezegd.

Als voor mij alle verbinding stil valt herinner ik mij vaak dit moment. Probeer zijn beschuttende armen om mij heen te voelen. Het moment waar afscheid en verbinding elkaar kruisten. Leven en dood. Het moment waarop ik het leven niet voelen kan, vertrouw ik erop dat het leven mij begroet en zal zoeken in een bries op mijn gezicht, in alle kleuren groen in de buitenlucht, in de zon die door de bomen schijnt, in de vogels die mij wekten met hun ochtendconcert. Ik hoef het leven niet te zoeken, het leven zoekt mij en blijft mij zoeken. Daar ontstaat met de tijd opnieuw ruimte om mij te verbinden met het leven, met mijn eigen leven, met het leven dat zich aan mij verbond. Met mijn naasten, hun beschuttende armen en de mensen die mij dierbaar zijn.